Brandingvaren 2017

Brandingvaren zonder branding: de zoektocht naar Rudie

Als een topper van het jaar, zo staat het in de annalen van de kajakclub geregistreerd, het dagje brandingvaren dat Rudie vorig jaar had georganiseerd. Dit jaar zouden we er twee dagen van maken.
Op voorhand leek het weer wat kwakkelig te worden, maar naarmate het weekend naderde zou het, volgens onze nationale weerman en -vrouw, toch de goede kant op te gaan.
Met zessen waren we: Arne, Daan, Mark, Rudie, Sophie en ik. De boten werden in en op de auto van Rudie gestouwd en we vertrokken richting kust. Er was heel wat volk op de baan, maar de reis verliep vlot.
Om het eerst de zee zien! Het was een bleke nevel die we ontwaarden tussen de huizen, achter de dijk, ijle luchten boven het wateroppervlak, zwanger van het zilte. Pas daarna kregen we zicht op de grijsgroene watermassa die in de verte vibreerde als een samengetroepte kudde Indische olifanten versierd met fonkelende diamanten.  
Rudie deponeerde zijn caravan op de camping van Nieuwpoort en dan ging het richting Oostduinkerke. We waren van plan ons lekker broodje, dat we in een sandwichbar hadden gekocht, te verorberen in de surfschool, maar die bleek nog niet open te zijn. Dan maar ‘getafeld’ op de platte aanhangwagen die er buiten stond en die gebruikt wordt om verhuurboten te transporteren.
De kajaks werden afgeladen aan het begin van de duinen, daar waar de rijbaan ophield. Dat betekende dat we de boten over een helling moesten trekken, in het mulle zand en daarna nog een eind over het natte strand. Een mens zou er warm van krijgen. Gelukkig was er de koelte van het zeewater dat ons daarna verwelkomde.
Ach de zee. Hadden we gedroomd van torenhoge golven die onze kajak als een pluimpje zou optillen en onstuimig meevoeren, kwamen we dan even bedrogen uit. Ze was bijna zo glad als een spiegel, met hier en daar weifelende baby-golfjes die amper wat schuim op de kruin hadden en die, zodra ze beschroomd de kop opstaken, zich onmiddellijk weer verstopten, uitdoofden als een zuchtje.
Vergeefs speurden we het wateroppervlak af naar een beginnende solide golf die ons kon dragen.
Maar aan ons hart lieten we het niet komen. Rudie had gelukkig aan een bal gedacht. We vonden spelletjes uit waarvan we zelf de regels bedachten: in twee ploegen een ononderbroken reeks van tien opeenvolgende ‘passen’ binnen de eigen ploeg neerzetten zonder dat de tegenpartij erin slaagde de bal af te pakken, of ‘jagertje’, een vorm van ‘tikkertje’. Onze technieken vaarden er wel bij.
Die technieken konden nog altijd wat bijgeschaafd worden. Arne deed iedereen paf staan toen hij, dankzij begeleiding van Rudie, in een mum van tijd leerde eskimoteren. En dit zonder neusknijper!
Toen ik hem vroeg of hij geen problemen had met al dat water in zijn neus, leerde hij ons de truck om je neus af te sluiten met je bovenlip. Een mooi gezicht was het niet, maar ja, onder water ziet toch niemand dat.
In de late namiddag verlieten we het strand, sleepten onze kajak weer het duin over en dronken iets op het zonbeschenen terras van de surfschool.
De dag werd afgesloten met een maaltijd op de dijk, in het licht van de ondergaande zon die lange tijd bleef dralen alsof ze ons een plezier wou doen.
De helft van de groep zou naar huis terugkeren. Voor de tweede dag zouden alleen Rudie, Daan en ik overblijven. Dat zou stil worden.
Rudie ontving ons gastvrij in zijn caravan. Aan de krappe ruimte in de gang moest ik even wennen, maar ik sliep er prinsheerlijk - of moet ik ‘prinsesheerlijk’ zeggen? - in een riant, superzacht bed.
 
Omdat we de volgende morgen pas tegen de middag zouden gaan varen, konden we uitslapen en alle tijd van de wereld nemen voor een ontbijt.
Nog voor de middag waren we opnieuw in Oostduinkerke. De surfschool was dit keer open en in een gesprek met Sofie, de uitbaatster van het etablissement, vernamen we dat er regelmatig zeehonden worden gespot, gemiddeld tweemaal per week. Het zou om drie zeehonden gaan, die graag uitrusten op het staketsel van Nieuwpoort, maar gemakkelijk aangetrokken worden door lawaai van badgasten. Zeehonden zijn nu eenmaal nieuwsgierige beesten. Een pikant detail: de grootste zeehond werd Rudie genoemd… tot grote vreugde van onze Rudie!
De zee had zich nog verder teruggetrokken dan de vorige dag bij onze aankomst, waardoor we de geneugten van het sleepwerk nog wat langer konden ervaren.
Omdat ze nog altijd een stevige branding waren vergeten te leveren, stelde Rudie voor om een eind parallel met de kust te varen. Hij had zijn lange zeekajak genomen waarmee hij snel over het water kon stuiven. Daan en ik hadden echter alleen onze wildwaterkajaks tot onze beschikking. Om de branding in te varen of te surfen waren die vorig jaar ideaal, maar om parallel met de kust te varen gedroegen ze zich te wispelturig op de uitwaaierende golfjes en moesten we constant bijsturen.
Voor Koksijde hielden we halt en picknickten op het strand in het gezelschap van waakse meeuwen die in het zand tippelden of roerloos naar ons bleven staren in de hoop op een hapje.
Ondertussen was er toch een zeebries komen opzetten en veranderden de zeerimpels in zacht opbollende, flodderende en slodderende golven die snel weer afplatten. Het vormeloze water zocht voortdurend naar vormen van golven en schuim, kabbelend met een tere rand van witte belletjes, maar ze verdwenen even snel als ze gekomen waren, zoals rusteloze gedachten in de menselijke geest.
Op de horizon waren talloze witte zeilen gekleefd, als prentjes in een plakboek, zeilschepen die wind hadden gevangen. Eén enkele voerde een kleurrijke spinakker en één kitesurfer had zich op de verre, zwervende golven gewaagd.
Wij vatten moed en gingen op zoek naar die ene golf die als een aanstormende olifant ons zou dragen. Af en toe meenden we ze gevonden te hebben, maar lang duurde het niet of ze vervaagde reeds, dook onder als een wispelturige walvis.
Toch was er heel wat meer deining dan de vorige dag, al was ze niet sterk genoeg om stevige golven te vormen, maar we genoten van die wiegende zeegang. Een mens kreeg er warempel een ‘oceanisch gevoel’ van, om het met de Franse dichter Romain Rolland te zeggen, een gevoel van grenzeloze gedragenheid, dat volgens de psychoanalysten zou terug te voeren zijn op onze ervaringen in de baarmoeder.
Zo spreekt de zee haar eigen taal, een taal die geen Nederlands, Urdu of Mandarijn Chinees is, maar die direct en woordeloos klessebest tot de meest intieme ervaringen van een mens.
Daan en Rudie spraken nog een andere taal: die van de schreeuw. Ze hadden goed geluisterd naar de aanbevelingen van Sofie: als je de zeehonden – en Rudie, de grootste van allemaal – wilt lokken, doe je dat best met veel kabaal. Ze schreeuwden zich schor tegen de wind in. Ik deed er niet aan mee, met de gedachte dat zulk een gebeurtenis nooit komt wanneer je er alles voor doet om die aan te trekken, maar dat ze opduikt als een onverwachte genade op een moment dat je het allang hebt opgegeven.
Inderdaad, Rudie liet zich niet zien. De zeehond, bedoel ik. Maar eigenlijk hadden we Rudie al het hele weekend bij ons, onze Rudie dan. Misschien zocht Rudie gewoon datgene wat hij de hele tijd met zich meedroeg: zichzelf.
Was de branding er eentje geweest van nauwelijks zichtbare golfkammen, wat speels getwinkel van de zee, dan was er toch één golfslag waaraan we ons niet konden onttrekken, waarop we surften en onverbiddelijk werden meegezogen: dat was de golfslag van de tijd.
Die avond keerden we naar Leuven weer. We hadden aan ‘brandingvaren’ gedaan zonder branding en hadden Rudie gezocht terwijl we die al de hele tijd bij ons hadden, maar een geslaagd weekend was het. Voor herhaling vatbaar.
 
Miek